De staters van het uniface-type uit Belgica: Ambianen, Atrebaten of Morinen?
Dag allemaal,
Eénzijdig geslagen staters kennen reeds lang een historiek van opeenvolgende wisselende toewijzingen. Het is pas door de invoering van “le Traité de la Gaule Belgique” van Simone Scheers dat er 7 verschillende klassen werden onderscheiden. In dit werk werden deze unifacen allen toegewezen aan de Ambianen op basis van de stylitische evolutie vertrekkende van de biface (tweezijdig geslagen) staters van de Ambianen en het gewicht van de eenzijdige staters.
Deze oorspronkelijke classificatie van éénzijdig geslagen goudmunten veranderde in 1987 door haar studie van de schatvondst van Saint-Quentin. Het kwam tot een nieuwe indeling:
- de klasse I, II, III, V en het “type Pierregot” (eerst onder klasse IV ) blijven vooralsnog toegewezen aan de Ambianen
- klasse VI en het “type Saint-Quentin” (eveneens eerst onder klasse IV) - werden toegewezen aan de Atrebaten
- klasse VII en het “type de Lumbres” (tevens eerst onder klasse IV) - werden toegewezen aan de Morinen.
Deze nieuwe opdeling van de klasse IV in de typen Pierregot, Saint-Quentin, Lumbres - en een verwante groep die een insulaire herkomst kennen – berust op typologische verschillen gerelateerd aan de gekende vindplaatsen. Een nauwkeurige observatie van de oorspronkelijke klasse IV onthulde dus het bestaan van 4 typen waarvan de afbeeldingen verwant zijn maar dewelke niettemin kunnen worden onderscheiden op voorwaarde dat weergegeven afbeeldingen voldoende details vertonen om ze identificeerbaar te maken. Dit is niet zelden een ernstig probleem omdat er soms een kleine muntfan werd gebruikt, soms slechte of versleten stempels werden gebruikt of de munt werd excentrisch geslagen.
De verspreiding van de drie continentale typen zijn sterk afgebakend en de circulatieomlopen overlappen elkaar niet.
De staters van het type Saint-Quentin komen ten noordoosten voor van het woongebied van de Ambianen en vertonen een opmerkelijke verhoogde concentratie rond Douai. Men mag er dus vanuit gaan dat dit een uitgifte is van de Atrebaten.
Het type van Lumbres laat zich duidelijk ten noorden van het territorium van de Ambianen localiseren, pal in het woongebied van de Morinen.
Beide voornoemde typen circuleerden dus blijkbaar niet in het gebied van de Ambianen.
Het type van Pierregot laat zich niet zo duidelijk situeren maar in de schatvondst van Pierregot kwam dit type samen voor met het type met de twee S-en onder het paardje (klasse V). Klasse V is volgens de gekende vindplaatsen wel duidelijk een uitgifte van de Ambianen, vandaar dat het type Pierregot als een uitgifte van de Ambianen kan worden beschouwd.
Ondertussen hebben ook andere onderzoekers een aantal klassen verder kunnen opdelen in een aantal varianten, ondermeer na het bestuderen van de schatvondst van de Mont d’Or, Leuze-en-Hainaut.
Zo zijn nu van de klasse II twee varianten bekend. Dit is eveneens het geval voor de staters van de klasse III. Vooralsnog worden deze klassen tot de muntslag van de Ambianen gerekend.
De uniface-staters toegewezen aan de Ambianen:
Klasse I :
de vz. is niet helemaal glad, sommige staters vertonen nog sporen van een hoofd
op de kz. een paardje fijn en elegant weergegeven; langwerpig puntig aanhangsel aan de
achterpoten, vertoont in de afsnede driehoekjes gecentreerd met een punt
Het gewicht voor de staters van deze klasse schommelt rond de 6,40 – 6,20 g
Eénzijdig geslagen staters kennen reeds lang een historiek van opeenvolgende wisselende toewijzingen. Het is pas door de invoering van “le Traité de la Gaule Belgique” van Simone Scheers dat er 7 verschillende klassen werden onderscheiden. In dit werk werden deze unifacen allen toegewezen aan de Ambianen op basis van de stylitische evolutie vertrekkende van de biface (tweezijdig geslagen) staters van de Ambianen en het gewicht van de eenzijdige staters.
Deze oorspronkelijke classificatie van éénzijdig geslagen goudmunten veranderde in 1987 door haar studie van de schatvondst van Saint-Quentin. Het kwam tot een nieuwe indeling:
- de klasse I, II, III, V en het “type Pierregot” (eerst onder klasse IV ) blijven vooralsnog toegewezen aan de Ambianen
- klasse VI en het “type Saint-Quentin” (eveneens eerst onder klasse IV) - werden toegewezen aan de Atrebaten
- klasse VII en het “type de Lumbres” (tevens eerst onder klasse IV) - werden toegewezen aan de Morinen.
Deze nieuwe opdeling van de klasse IV in de typen Pierregot, Saint-Quentin, Lumbres - en een verwante groep die een insulaire herkomst kennen – berust op typologische verschillen gerelateerd aan de gekende vindplaatsen. Een nauwkeurige observatie van de oorspronkelijke klasse IV onthulde dus het bestaan van 4 typen waarvan de afbeeldingen verwant zijn maar dewelke niettemin kunnen worden onderscheiden op voorwaarde dat weergegeven afbeeldingen voldoende details vertonen om ze identificeerbaar te maken. Dit is niet zelden een ernstig probleem omdat er soms een kleine muntfan werd gebruikt, soms slechte of versleten stempels werden gebruikt of de munt werd excentrisch geslagen.
De verspreiding van de drie continentale typen zijn sterk afgebakend en de circulatieomlopen overlappen elkaar niet.
De staters van het type Saint-Quentin komen ten noordoosten voor van het woongebied van de Ambianen en vertonen een opmerkelijke verhoogde concentratie rond Douai. Men mag er dus vanuit gaan dat dit een uitgifte is van de Atrebaten.
Het type van Lumbres laat zich duidelijk ten noorden van het territorium van de Ambianen localiseren, pal in het woongebied van de Morinen.
Beide voornoemde typen circuleerden dus blijkbaar niet in het gebied van de Ambianen.
Het type van Pierregot laat zich niet zo duidelijk situeren maar in de schatvondst van Pierregot kwam dit type samen voor met het type met de twee S-en onder het paardje (klasse V). Klasse V is volgens de gekende vindplaatsen wel duidelijk een uitgifte van de Ambianen, vandaar dat het type Pierregot als een uitgifte van de Ambianen kan worden beschouwd.
Ondertussen hebben ook andere onderzoekers een aantal klassen verder kunnen opdelen in een aantal varianten, ondermeer na het bestuderen van de schatvondst van de Mont d’Or, Leuze-en-Hainaut.
Zo zijn nu van de klasse II twee varianten bekend. Dit is eveneens het geval voor de staters van de klasse III. Vooralsnog worden deze klassen tot de muntslag van de Ambianen gerekend.
De uniface-staters toegewezen aan de Ambianen:
Klasse I :
de vz. is niet helemaal glad, sommige staters vertonen nog sporen van een hoofd
op de kz. een paardje fijn en elegant weergegeven; langwerpig puntig aanhangsel aan de
achterpoten, vertoont in de afsnede driehoekjes gecentreerd met een punt
Het gewicht voor de staters van deze klasse schommelt rond de 6,40 – 6,20 g
Klasse II :
de vz. is bol en glad
op de kz. is het paardje fijn en elegant weergegeven; puntig aanhangsel op de achterpoten;
in de afsnede onder een doorlopende lijn halve cirkeltjes (torques) met punt afwisselend open
naar boven en naar beneden
variant a : 7 “maantjes” afwisselend met de opening naar boven en beneden en allen met een bolletje gecentreerd
variant b : 5 gecentreerde “maantjes" afwisselend opening naar boven naar beneden met een bolletje gecentreerd
Het gewicht van deze klasse schommelt tussen 6,30 – 6,10 g
Klasse III :
de vz. is bol en glad
de kz. idem als klasse II maar aan de vier poten telkens twee aan twee kleine puntige
aanhangsels; een getorseerde lijn met eronder
variant a: 5 gecentreerde torques (uiteinden met bolletjes) afwisselend opening naar boven en naar beneden
variant b: 5 gecentreerde dubbele torques afwisselend opening naar boven en naar beneden
Het gewicht schommelt tussen 6,20 – 6,10 g
Klasse V :
de vz. is glad
specifiek aan de kz. zijn de twee omgekeerde S-en onder het paard, in de afsnede 2 lijnen
Deze klasse weegt duidelijk minder, meestal tussen 5,80 – 5,70 g
type van Pierregot :
de vz. is vrij bol en glad
op de kz. is het paardje zwaarder uitgevoerd en wordt gekenmerkt door de armen van de
menner. De linkerarm eindigt in een bolletje terwijl de rechterarm eindigt op een ringetje met
punt. Voor de paardenbuste bevindt zich een bolletje
omringt met fijne pareltjes.
Deze staters hebben een theoretisch gewicht van 5,85 g
De uniface-staters toegewezen aan de Atrebaten:
Klasse I – type van Saint-Quentin
de gladde zijde wordt door een fijne golvende reliëflijn in twee verdeeld terwijl langsheen de
rand een reeks fijne S-vormige versieringen zijn aangebracht
de kz. vertoont een paardje met gevorkte hals en een losstaand streepje als oor; boven het
paard bevindt zich de menner die ontbonden is in bolletjes en streepjes maar waarbij de armen herkenbaar blijven en
eindigen op fijne bolletjes; in de afsnede 3 parallelle getorseerde lijntjes met aan weerszijden een liggende S
Deze unifacen hebben een theoretisch gewicht van 5,95 g.
Klasse II :
variant a : op de gladde zijde aan de rand het typische symbool (zie afbeelding)
de kz. vertoont één S onder het paard, de armen van de menner eindigen in
bolletjes
variant b : op de gladde zijde staat er geen symbool
de kz. idem als variant a
Het gewicht van deze klasse schommelt rond de 5,60 g
De uniface-staters toegewezen aan de Morinen:
klasse I – type van Lumbres
de gladde zijde vertoont een halfcirkelvormig motief in reliëf
de kz. vertoont een paardje met gevorkte hals en een sierlijk naar achter buigend oor.
Typisch voor deze klasse is dat de rechterarm van de menner eindigt op een cirkel van puntjes,
de linkerarm in een bolletje.
Het theoretisch gewicht van deze goudmunten bedraagt 5,85g.
Klasse II - bronzen uitgifte
de vz. is glad met een symbool (zie afbeelding)
de kz. vertoont een zeer schematisch paardje naar rechts
Deze bronzen munten worden gevonden in het departement Pas-de-Calais in de omgeving
van Thérouanne.
Met vriendelijke groet,
Catuvolcos