
Probleemstelling:
Dat de Annaroveci-munt een Keltische zilvermunt is die in hetzelfde gebied circuleerde als de gouden triskeles-staters, daarover is iedereen het eens. Ook is men het eens dat deze triskeles-munten werden geslagen voor het uitvoeren van militaire betalingen nodig voor de opstand van de Eburonen tegen de Romeinse invallen onder leiding van Julius Caesar. Bijgevolg moet ook de zilveren Annaroveci-munt ofwel aan de Eburonen worden toegeschreven ofwel indien ze van een latere periode blijkt te zijn aan de zogenaamde Tungri.
Met dit schrijven wil ik enkel deze specifieke problematiek aan de orde brengen aangaande de zilveren Annaroveci-munten. In de hoop dat mijn inzichten tot een verdere positieve dialoog kunnen leiden, wens ik U alvast veel leesplezier.
Vandaag de dag:
Auteurs zoals Delestrée - Tasche in “Nouvel Atlas des Monnaies gauloises I de la Seine au Rhin” of Roymans - Aarts in “Muntgebruik in een dynamisch grensgebied- Keltische munten in de Nederrijnse regio” wijzen de Annaroveci-munt toe als een muntuitgifte van de Tungri. Deze munten worden dan ook door bovenvernoemden in verband gebracht met de zogenaamde etnogenese van de Tungri.
In “La Gaule Belgique” van Mevr. Scheers (1977) wordt voor deze Annaroveci-munten het lage gewicht – 1.6 g - aangehaald als zijnde een doorslaggevende factor om deze muntslag in de jaren 40 BC te plaatsen. Bijgevolg wordt door Mevr. Scheers voorgesteld om eerder te spreken van een Gallo-Romeinse muntuitgifte dan wel van een Keltische zilvermunt.
Uit een latere studie van Mevr. Scheers (Frappe et circulation monétaire sur le territoire de la future civitas Tungrorum, 1996) blijkt dat deze munten wel degelijk aan de Eburonen konden worden toevertrouwd. Een overlappend vondstgebied met de Eburonenstaters in combinatie met de frappante analogie tussen het weergegeven paardje op de zilvermunt en het weergegeven paardje op de oudste epigrafische AVAVCIA-munten lieten haar tot deze conclusie komen. Bijgevolg werden ook de epigrafische bronsmunten type Avaucia aan de Eburonen toegewezen.
Kijken we naar een vermaard Frans munthuis C.G.B. dat zich ook wat lijkt te specialiseren in de Keltische muntslag dan lezen we daar bij de omschrijving van een verkocht Annaroveci-exemplaar dat deze munten toebehoren aan de Eburonen en geslagen werden tussen 60-50 BC.
Twee grote stromingen dus, enerzijds een groep die de Annaroveci-munt toeschrijft aan de Eburonen en een tweede groep die denkt dat deze munt later werd geslagen en aan de Tungri toebehoort toen er van de Eburonen geen sprake meer was.
Stap voor stap ga ik hier summier wat punten aanhalen die ofwel een toewijzing suggereren aan de Eburonen ofwel een toewijzing aan de Tungri kunnen ontkoppelen.
Aangezien ik zoals gezegd hier slechts kort inga op deze problematiek, sluit ik niet uit dat ik in een later stadium deze punten eens dieper ga uitwerken. Voorlopig kan U deze tekst dus enkel lezen op mijn blog. Het gaat hier om persoonlijk onderzoek gebaseerd op een reeds 30-jarenlange interesse in de Keltische numismatiek. Het staat U vrij om deze tekst te gebruiken mits het vermelden van de bron ervan.
Dat de Annaroveci-muntslag belangrijk moet zijn geweest wordt bewezen door de talrijke stempels die er voor werden gebruikt. Het is niet ongewoon om geplateerde exemplaren tegen te komen. Voor sommige auteurs wijst dit op een latere aanmunting, tot zelfs in de Augusteïsche periode.
Mijn inziens heeft het doelbewust plateren van munten veeleer te maken met de grote vraag naar zilvergeld in een welbepaalde periode gecombineerd met een tekort aan zilvermetaal om aan de grote vraag te kunnen voldoen.
Geplateerde munten zijn een fenomeen dat al bij munten wordt waargenomen die met zekerheid vóór de Gallische Oorlog werden aangemunt. Dit zowel bij goudmunten als bij zilvermunten van de Kelten. Ook bij de Eburonen.
In Eburoons gebied viel er al een monetaire zone af te scheiden vóór de komst van de Romeinen. Geplateerde staters van het type Lummen/Niederzier komen soms aan de oppervlakte. Ook worden er regelmatig geplateerde Eburonenstaters gevonden die thuishoren in de periode van de Gallische Oorlog. Stellen dat geplateerde Annaroveci-munten automatisch duiden op een latere aanmuntingsdatum lijkt dus niet in overeenstemming met het waarachtig monetair systeem in het leefgebied van de Eburonen. Dit monetair gebruik verschilt niet van andere Keltische stammen uit Gallië. De Eburoonse muntslag is met andere woorden een volwaardige Keltische muntslag die aansluit met andere Keltische stammen uit het zogenaamde Gallia Belgica.
2. Een zeer belangrijke historische gebeurtenis …
Hiervoor gaan we de “De bello Gallico” raadplegen die de propagandistische oorlogsverslagen bundelt aangaande de Romeinse veroveringstochten in Gallië onder leiding van Julius Caesar.
De Atuatucen waren van plan om zich bij de gewapende doortocht van Julius Caesar in Belgica te verzetten. Ze verzamelde hun troepen om aan de zijde van de Nerviërs, Atrebaten en Viromanduers te vechten. Maar de coalitie van de Belgae, onder leiding van de Nerviër Boduognatus, werd in 57 BC na een zeer zware strijd verslagen door de Romeinen en dit alvorens de troepen van de Atuatucen deze van de Belgae hadden kunnen vervoegen. Deze veldslag staat geboekstaafd als de slag bij de Sabis. Toen de Atuatucen hoorden van de Belgische nederlaag trokken ze hun troepen en bevolking terug in een versterkte vesting. Na een Romeins beleg van de versterkte stad werden de Atuatucen overwonnen.
Deze gebeurtenis is van zeer groot belang in het numismatisch onderzoek van de Annaroveci-munten omdat na de onderwerping, en de uitverkoop van de Atuatucen, de Eburonen door Caesar werden bevrijd van hun onderwerping aan de Atuatucen. Zoals bij zoveel Keltische stammen vaak persoonlijke motieven meespeelden, boden pro-Romeinse Eburoonse edelen hun diensten aan nadat ze door Caesar werden ontlast van de Atuatucen. In de periode na de onderwerping van de Atuatucen (in 57 BC) tot aan het uitbreken van de beruchte Eburoonse opstand (in 54 BC) leverden de Eburonen immers hulptroepen en graanleveringen aan de Romeinen. Het is in die tijdspanne dat de aanmunting van de zilvermunt met het opschrift ANNAROVECI zich situeert.
3. Eburoonse quinarius naar analogie van andere Keltische quinarii.
Net zoals talrijke andere Keltische zilvermunten zijn ook de Annaroveci-munten gebaseerd op het Romeinse model, de quinarius. Zulke zilvermunten van Keltische én Germaanse stammen zoals de Sequanen, Aeduers, Lingonen, Remen, Ubiërs … in dienst van de Romeinen werden door de Romeinen volop gebruikt voor uitbetalingen aan de Keltische hulptroepen en andere logistieke afhandelingen. Denken we maar aan muntreeksen zoals er zijn Togirix, Q.Doci.Sam.F, Kaletedou, Sequaionotios, Atevla Vlatos, Senodu, Solima, ….
Toen de Romeinen plots in het noorden van Gallië verschenen, bij de Belgae, werd in het bijzonder voor die Keltische stammen die hulptroepen gingen leveren aan de Romeinen de nood aan een uitwisselbare munt heel groot. Quinarii analoog aan die van Keltische stammen die al langer in contact kwamen met de Romeinen werden het voorbeeld om te volgen voor de Eburonen.
4. Quinarii naar Romeins model bij Keltische stammen die hulptroepen leverden aan Julius Caesar.
Samen met de Morinen zijn de Menapiërs nooit officieel overwonnen door de Romeinen. Net zoals bij de overwonnen Atuatucen, Viromanduers, Atrebaten en Nerviërs, circuleerden er bij de Morinen en Menapiërs geen Gallische quinarii naar Romeins model.
Pas toen de Atrebaat Commios als koning van de Atrebaten en Morinen werd aangesteld door Caesar werden er zilveren munten geslagen. Ambiorix en Catuvolcus waren koningen van de Eburonen die na de onderwerping van de Atuatucen hulptroepen leverden aan de Romeinen. Toen werd de nood aan een uitwisselbare zilvermunt voelbaar.
Ook de Ubiërs stelden hulptroepen ter beschikking aan de Romeinen. Aan deze van oorsprong Germaanse stam kan een zilvermunt worden toegewezen namelijk type Forrer 351. Deze zilvermunten met op de voorzijde een “dansend mannetje” en op de keerzijde een prachtig achteruitkijkend paardje werden quasi gelijktijdig met de Annaroveci-munten in het leven geroepen.
5. Het circulatiegebied van de Annaroveci munten.
Uit het vondstgebied blijkt dat de hoofdconcentratie van deze zilvermunt met het opschrift ANNAROVECI vooral de leemplateau’s van de oostelijke Brabanten en delen van Haspengouw omvat. Opvallend is de quasi afwezigheid van deze Annaroveci-zilvermunten in aangrenzend stamgebied zoals dit van de Nerviërs en de Trevieren.
In het kader van de uitgestrektheid van Gallië is er dus maar een kleine geografische kernverspreiding van de Annaroveci-munt. Hieruit zou men kunnen afleiden dat dit het voormalige woongebied vormde van de Eburonen. De beroemde woorden van Caesar dat hij niet begreep dat een kleine Keltische stam als de Eburonen de Romeinen ook maar zelfs durfde aan te vallen, wordt in dit kader dan weer heel begrijpbaar.
Dat de Eburonen in een vruchtbare streek woonden is verder af te leiden van het feit dat Julius Caesar juist daar zijn winterkwartieren aanlegde waar er ook voldoende voedsel (vooral graan) aanwezig was voor de lange winterperiode. Beide voornoemde geografische gebieden vormen vandaag de dag nog steeds een zeer belangrijke graanschuur van België.
6. De Tungri?
Nadat Caesar uit het geplunderde Gallië verdwijnt, wordt het stil aangaande de Eburonen. Mogelijk al rond 39-38 BC worden, onder leiding van de Romein Agrippa, de Ubiërs geïnstalleerd op de linker Rijnoever. Dit al in volle voorbereiding van een geplande Romeinse militarisering van het Rijngebied.
Op het einde van de eerste eeuw BC worden de Eburonen niet meer vernoemd. Romeinse schrijvers verhalen dan over Tungri, Texuandri, Sunuci en Baetasi als volkeren die het voormalig territorium van de Eburonen bewoonden. Van de Tungri wordt door oude auteurs zelfs beweerd dat zij oorspronkelijk van over de Rijn komen. Andere auteurs menen dat de naam Texuandri de gelatiniseerde naam is voor Eburonen. In elk geval heeft de wil van Julius Caesar dat de naam van de Eburonen moest worden vernietigd duidelijk zijn effect gehad. Maar of het volk van de Eburonen werd uitgemoord, daar bestaan vandaag de dag heel veel twijfels over.
Wie waren nu juist die Tungri? Meer en meer gaat men er tegenwoordig vanuit dat de naam voor de Tungri de latere vernieuwde naam is van de fel belaagde Eburonen. Er wordt zelfs geopperd dat Tungri “de geconfedereerden” betekent en op dat deel van de Eburonen slaat dat zich had weten stand te houden na de Gallische Oorlog. Deze Tungri leefden op het einde van de eerste eeuw BC in de streek van Atuatucum Tungrorum, het huidige Tongeren. Zij worden dus met de reorganisatie van Agrippa in verband gebracht. Niettemin kan de etnogese van de Tungri wel eens geheel anders zijn verlopen dan altijd werd gedacht.
Maar het aantal Annaroveci-vondsten rond en in Tongeren is zeker niet bepalend groot genoeg om de Annaroveci-munten overtuigend aan deze bevolkingsgroep uit de Augusteïsche periode toe te wijzen. Het toegenomen aantal vondsten laat nu eerder de inschatting maken dat het zwaartepunt van het oorspronkelijk gebruik van Annaroveci-munten ook ten westen van Tongeren lag.
In het licht van deze beschouwingen leefden de oorpronkelijke Eburonen ook ten westen van de latere Tungri. In dat geval komt het “kleine” Eburoonse stamgebied dan ineens vlak naast het leefgebied van de Atuatucen te liggen. Hetgeen door Caesar in zijn geschriften duidelijk wordt aangehaald.
7. Opvallende afwezigheid van Annaroveci munten in de vroeg Romeinse kampen.
Na de Gallische Oorlog bleven de Romeinen dus controle uitoefenen in de noordelijke veroverde gebieden. Het laatste deel van het boek ‘De bello Gallico’ werd vervolledigd door Aulus Hirtius die na de oorlog bij de Trevieren verbleef terwijl Caesar in Rome vertoefde.
Al heel snel werd in noordelijk Gallië werk gemaakt van permanente militaire aangelegenheden en infrastructuurwerken. De plaatselijke bevolking moest niet alleen opdraaien als werkkracht maar tevens voor de algemene ravitaillering van de Romeinse legers. En waarom zouden de Romeinen nu betalen voor hun graan, paarden, lastdieren, … nu dat het vruchtbare gebied van de oorspronkelijke Eburonen en andere stammen werd veroverd? Door deze zware last op de inheemse bevolking waren er overigens geregeld opstanden die een Romeins militair ingrijpen noodzakelijk maakte.
Vanuit die Romeinse militaire overheersing werd een organisatie voorbereid met als doel de uitbreiding van het Romeinse Rijk tot aan de Elbe.
Zo telde in 12 BC de militaire aanwezigheid in de Rijn-regio 6 Romeinse legioenen zonder rekening te houden met de hulptroepen. Deze hulptroepen bestonden uit gerekruteerde mannen uit de inmiddels georganiseerde bestuursdistricten in Gallia Belgica. Mannen afkomstig uit de lokale gemeenschappen zoals de Nervii, Menapii, Tungri, … kregen militaire dienstplicht. Een reusachtig permanent aanwezig Romeins leger werd uitgebouwd: de Rijnlimes.
Maar de Rijnkampen die behoorden tot de Rijnlimes waar ook veel Tungri gelegerd werden, blinken uit in het niet voorkomen van Annaroveci-munten. Dit terwijl er wel heel veel Avaucia-typen van klasse II en klasse III worden gevonden. Mochten de Annaroveci-munten gelijktijdig met de latere klasse II en klasse III Avaucia-typen zijn geslagen dan zouden in deze kampen ook zilvermunten van het type Annaroveci gecirculeerd moeten hebben. Dit is niet het geval. In deze militaire context op het einde van de eerste eeuw BC ontbreken de zilveren Annaroveci-munten volledig terwijl de zilvermunt oorspronkelijk vanuit militair oogpunt werd geslagen.
Even wat cijfermateriaal om dit te verduidelijken uit de studie van Mevr. Scheers in 1996:
de Rijnkampen van Haltern en Neuss samen leverden - anno 1996 – ruim 1328 Avaucia-munten op waarvan slechts 10 munten met het opschrift Avaucia. De overigen waren allemaal Avaucia-munten van de klasse II en vooral klasse III waarvan sommigen zelfs een barbaarse uitstraling hadden. Maar dus niet één zilvermunt type Annaroveci. Blijkbaar waren de oudste Avaucia munten toen al bijna uit de circulatieomloop geraakt. Dit geldt quasi zeker voor de Annaroveci munten.
Niet alleen blinken de Rijnkampen uit in het niet voorkomen van Annaroveci-munten, ook in het onmiddellijke hinterland van deze vernoemde Rijnkampen worden ze niet gevonden. Mocht de Annaroveci-munt dateren van na de Gallische Oorlog en geslagen zijn met toestemming van aanwezig Romeins gezag dan zouden er ondertussen ook exemplaren moeten zijn gevonden in de bovenvermelde regio.
8. Atuatucum Tungrorum.
In het licht dat er geen Annaroveci munten werden gevonden in de Rijnkampen en wel nabij Tongeren leek het mij interessant om even een idee te formuleren.
Tongeren is ontstaan uit een Augusteïsch kamp in het achterland van de Rijnkampen. De bedoeling van Tongeren was niet enkel een bijkomende inlandse verdediging maar vooral ook een plaats van waaruit graanleveringen werden gedaan naar de Rijnkampen.
Vooreerst moest er dus voldoende graan voorhanden zijn. Oostelijk Haspengouw was hierdoor een ideale uitvalsbasis naar de kampen in het noorden en oosten.
Inheemse Keltische boerderijen waren in eerste instantie verantwoordelijk voor het leveren van het benodigde graan. Deze graanbelasting werd opgelegd aan de inheemse bevolking dewelke zich in de buurt van het Romeinse kamp bevond. Met andere woorden, de Romeinen zullen bij de ligging en oprichting van het kamp zonder meer rekening hebben gehouden met de potentiële capaciteit aan graanleveringen. Dit konden zij niet indien de streek rond Tongeren al voorheen niet de mogelijkheid had om veel graan te leveren. Voor het ontstaan van Tongeren moet er dus al een sterke bevolkingsdichtheid zijn geweest waar het latere kamp zou verrijzen. Het lijkt dus niet zo dat de inheemse bevolking is komen wonen in de onmiddellijke buurt van het nieuwe kamp maar wel omgekeerd. De Romeinen hebben juist daar een kamp opgericht dichtbij de plek waar er goedboerende Kelten woonden. De talrijke Keltische muntvondsten rond Tongeren bevestigen dat er al Kelten woonden.
Deze Keltische woonplaats zal belangrijk zijn geweest en voorzeker een lange continuïteit van bewoning hebben gekend. In dit opzicht is het niet verwonderlijk dat er naast andere Keltische munten ook vondsten van Annaroveci munten worden gedaan. De woonplaats bestond immers al tijdens de onderwerping van de Atuatucen na de slag bij de Sabis en heeft zich na de uitroeiingscampagnes van Julius Caesar weten stand te houden. Een waarschijnlijkheid die de theorie van de zuivere etnogese van de Tungri opnieuw wat wankelder maakt.
9. Geen rituele muntslag gebonden aan een inheems heiligdom.
Late Keltische muntuitgaven van na de Gallische oorlog tot in de Augusteïsche periode kenmerken zich wel eens doordat hun voorkomen op één bepaalde plaats zeer dominant is. Men kan er dan vanuit gaan dat de munt in kwestie op die bepaalde plaats werd vervaardigd en een heel plaatselijk verspreidingsgebied kent. Vaak worden zulke laat Keltische munten in verband gebracht met een inheems heiligdom dat nadien werd geromaniseerd.
Dit is een kenmerk dat absoluut ontbreekt bij de Annaroveci munt. De munt blijkt niet gerelateerd te zijn aan een welbepaald inheems heiligdom uit de tweede helft van de eerste eeuw BC
10. Annaroveci naar een Treviers model?
Af en toe leest men wel eens omtrent de mogelijke gelijktijdige circulatieperiode van de Annaroveci-munten met de Trevierse uitgave zilvermunt type Arda. Deze zilvermunten type Arda worden gedateerd omstreeks 40 BC. En terecht. Maar deze zilveren uitgiften van de Trevieren zijn niet Keltisch geïnspireerd.
Het prototype voor de voorzijde van de zilvermunt type Arda is een Numidische munt van Jubas I stammend uit de Burgeroorlog geslagen tussen 48-46 BC. De keerzijde berust op de denarius van P. Crepusius geslagen rond 82-81 BC. Trevierse elite hulptroepen waren immers gelegerd in Romeinse kampen ten tijde van de Burgeroorlog. Ook de Trevierse bronsmunten type Hirtius en Carinas hebben een Romeins voorbeeld namelijk een denarius geslagen door Julius Caesar tijdens de Burgeroorlog of zelfs iets vroeger. (zie Tremetallische Serie ARDA , die Bronzen auf Hirtius und Carrinas in Archaeologica Mosellana p. 175, Robert Loscheider).
Aulus Hirtius was de privé secretaris van Julius Caesar en hij heeft tijdens zijn verblijf in Gallië wanneer Julius Caesar naar Rome was vertrokken het laatste deel van “De bello Gallico” geschreven. Hirtius verkreeg van Julius Caesar de titel van gouverneur van Gallië. Enkele Gallische bronsmunten vertonen de naam van Hirtius in combinatie met de namen van plaatselijke Keltische notabelen. Hirtius wordt op deze bronsmunten zelfs aangeduid als imperator, mogelijk na een overwinning op de Germanen. Naar het vondstgebied te zien van deze bronsmunten waren de Remen verantwoordelijk voor deze uitgiften.
De Trevierse munten met het opschrift CARINAS, analoog aan deze met het opschrift HIRTIUS, verwijzen naar Caius Carinus Albinus. Hij was gouverneur van Gallië in 31 BC.
Na de Gallische Oorlog was er dus nog een heel sterke militaire aanwezigheid in noordelijk Gallië en de munten uit die periode dragen namen van de Romeinse bevelhebbers, in het beste geval gecombineerd met namen van plaatselijke notabelen.
De Annaroveci zilvermunt heeft geen Romeins voorbeeld, ze is zuiver Keltisch geïnspireerd.
Op de voorzijde van de Annaroveci munt staat een buste van een krijger uitgerust met een maliënkolder naar rechts. Dit is een duidelijke militaire verwijzing en eentje die niet thuishoort na de zogenaamde uitroeiingsperiode van de Eburonen.
De Tungri vormden nadien geen autonome groep meer sterk genoeg om zilveren munten te slaan onder eigen beheer. Dat zou de Romeinse aanwezigheid na de Gallische Oorlog voorzeker niet meer hebben getolereerd. Van een verlengde zilvermuntslag door de Tungri met als voorbeeld de Eburoonse Annaroveci is dus evenmin sprake. De Tungri hadden geen autonome militaire zeggenschap meer.
Dit blijkt niet het geval voor bronsmunten van lagere waarde waar er veel vraag naar was in de eerste helft van de eerste eeuw BC. De Avaucia-typen II en III werden wel massaal geslagen naar voorbeeld van het Avaucia type I. Deze bronsmunten werden geslagen in een kader waarin er een grote vraag bestond naar gemunt bronsmetaal om kleinere dagelijkse uitgaven mee te bekostigen. Dat de Tungri hiervoor verantwoordelijk waren is meer dan waarschijnlijk. Dit ondermijnt nog eens de zuivere etnogese van de Tungri vermits zij wel degelijk een bronsmunt van de Eburonen als voorbeeld namen voor hun munten voor dagelijks gebruik. Dit suggereert dat er een diepere band bestond tussen de Tungri en hun voorouders de Eburonen.
11. Opschrift ANNA-RO-VECI?
Een opschrift op een Keltische munt is meestal een verwijzing naar een late aanmuntingsdatum, het onthult vaak een Romeinse invloed. Met de hier besproken Eburoonse zilvermunt is dat voorzeker het geval. Maar wat zou de betekenis kunnen zijn van het Keltische opschrift ANNAROVECI?
In het lijvig werk van Scheers “La Gaule Belgique” kan men bij de beschrijving van deze munten in onderschrift lezen dat er reeds in 1962 door Mr Holder een opsplitsing wordt gemaakt tussen ANNARO - en -VECI.
ANNARO zou een persoonsnaam zijn (een antroponiem) terwijl – VECI - mogelijk verwant zou zijn met – VICO - wat op zich dan weer verwant zou zijn met - VECO. In 1958 stelde Mr Schmidt dat in -VECO de verwijzing naar het Indogermaanse “veig”, wat vechten of gevecht zou betekenen. Ook in het Oud-Iers komt men voor - VECO dezelfde betekenis tegen.
Is het dan zo verwonderlijk dat de ANNAROVECI-munt tevens in verband zou staan met het “vechten” of het strijdtoneel van die tijd? Zou het niet kunnen dat het opschrift een verwijzing vormt naar een militair kampement, een plaats waar gevechtstroepen gelegerd zijn? Dit belangrijk militair kamp in Eburoons leefgebied zou dan wel eens het zeer befaamde Atuatuca kunnen zijn, de vesting waar het Romeinse leger geregeld tussen 57 en 54 BC was ingekwartierd.
Er is meer. In het licht van het voorgaande ben ik niet geneigd om ANNARO als een antroponiem te benoemen. Daarenboven kan ANNARO worden opgedeeld in ANNA- en –RO. Wat kan dit inhouden?
ANNA is een oeroud en in verschillende culturen terugkomend woord, zeker ook in de Keltische wereld. In de Middeleeuwen wordt er nog naar ANNA verwezen als zijnde de graangodin onder de benaming Sint-Anna-ten-Drieën. Een herinnering van de plaatselijke bevolking aan de Keltische voorstelling van de gulheid waarop de aarde voedsel geeft aan de mens in de vorm van vruchten, bloemen en … graan? Meer hierover kan U lezen in het boek “De Keltische Erfenis” van Valgaerts-Machiels.
Op pagina 166 van een ander boek “La Langue Gauloise” van P-Y Lambert genaamd staat er bovendien iets interessant neergepend over -RO. Het woord rodatim staat duidelijk in verband met het woord “geven”. Rodati zou willen zeggen: diegene die geeft aan. In het Gallic vinden we het terug onder de vorm rhoddi en blijkt het dezelfde betekenis te hebben. Het Keltische woordje RO heeft dus naar alle waarschijnlijkheid iets te maken met het begrip “geven”. Zoals Caesar zelf vermeldt hadden de Eburonen na de onderwerping van de Atuatucen vooreerst hun diensten aangeboden aan het Romeinse leger. “Geven”in de zin van “leveren aan”?
ANNAROVECI zou dan voluit in het Keltisch willen zeggen “het leveren van voedsel aan de gevechtstroepen”. In de vruchtbare leemstreek waar de Eburonen hun thuisland hadden, en waar de Romeinen een militair kwartier hadden uitgebouwd, zou dit wel eens heel goed kunnen omdat deze streek toen al een echte graanschuur was. Niet voor niets dat Caesar dus juist hier zijn kwartier opsloeg. Bovendien spreekt het sterk militair karakter van de buste die een soort van maliënkolder draagt op de voorzijde van de zilvermunt voor zich. Een aanwijzing voor de militaire opdracht tot voedselleveringen aan de Romeinse troepenconcentratie als bondgenoot op Eburoons grondgebied? Een bondgenootschap dat al sinds het begin ervan de kiem in zich droeg van de latere algemene opstand van de Eburonen tegen de Romeinen.
RO-VECI is trouwens duidelijk verwant met RO-VECA. Dit laatste opschrift komt men tegen op munten van de Melden. En laat het nu geen toeval zijn dat de Melden een ietwat gelijkaardige evolutie hebben meegemaakt als de Eburonen. Voor het begin van de Gallische Oorlog vielen de Melden onder de machtige Suessionen. Toen deze laatsten in 58 BC werden overwonnen door de Romeinen splitsten de Melden zich af van de Suessionen. Dit dus met goedkeuring van de Romeinse aanwezigheid. Later werden ter voorbereiding van de tweede oversteek van Caesar naar Brittannië op een (kamp)plaats in het leefgebied van de Melden de schepen gebouwd die nodig waren om de oversteek te kunnen maken. Ook in het woongebied van de Melden hadden de Romeinen dus een militair kwartier uitgebouwd van waaruit zij hun acties voorbereidden. Ook hier was er een bondgenootschap ontstaan. Grondstoffen en voedsel waren er immers nodig en de Romeinen in de persoon van Caesar speelde de Keltische stammen bewust tegen elkaar uit. Ook hier is er de mogelijkheid dat het opschrift ROVECA verwijst naar een winterkwartier van de Romeinen.
Conclusie:
In het licht van dit schrijven lijkt het mij dus dat de zilvermunten van het type Annaroveci volop werden geslagen door de Eburonen en dit vanaf 57 BC na de onderwerping van de Atuatucen tot aan de ondergang van Sabinus en Cotta in 54 BC. Het aanmunten van deze Keltische zilvermunt past in de betalingsstrategie van Julius Caesar als soldij voor de Eburoonse hulptroepen en graanleveringen.
Met vriendelijke groeten,
Catuvolcos
Probleemstelling:
Dat de Annaroveci-munt een Keltische zilvermunt is die in hetzelfde gebied circuleerde als de gouden triskeles-staters, daarover is iedereen het eens. Ook is men het eens dat deze triskeles-munten werden geslagen voor het uitvoeren van militaire betalingen nodig voor de opstand van de Eburonen tegen de Romeinse invallen onder leiding van Julius Caesar. Bijgevolg moet ook de zilveren Annaroveci-munt ofwel aan de Eburonen worden toegeschreven ofwel indien ze van een latere periode blijkt te zijn aan de zogenaamde Tungri.
Met dit schrijven wil ik enkel deze specifieke problematiek aan de orde brengen aangaande de zilveren Annaroveci-munten. In de hoop dat mijn inzichten tot een verdere positieve dialoog kunnen leiden, wens ik U alvast veel leesplezier.
Vandaag de dag:
Auteurs zoals Delestrée - Tasche in “Nouvel Atlas des Monnaies gauloises I de la Seine au Rhin” of Roymans - Aarts in “Muntgebruik in een dynamisch grensgebied- Keltische munten in de Nederrijnse regio” wijzen de Annaroveci-munt toe als een muntuitgifte van de Tungri. Deze munten worden dan ook door bovenvernoemden in verband gebracht met de zogenaamde etnogenese van de Tungri.
In “La Gaule Belgique” van Mevr. Scheers (1977) wordt voor deze Annaroveci-munten het lage gewicht – 1.6 g - aangehaald als zijnde een doorslaggevende factor om deze muntslag in de jaren 40 BC te plaatsen. Bijgevolg wordt door Mevr. Scheers voorgesteld om eerder te spreken van een Gallo-Romeinse muntuitgifte dan wel van een Keltische zilvermunt.
Uit een latere studie van Mevr. Scheers (Frappe et circulation monétaire sur le territoire de la future civitas Tungrorum, 1996) blijkt dat deze munten wel degelijk aan de Eburonen konden worden toevertrouwd. Een overlappend vondstgebied met de Eburonenstaters in combinatie met de frappante analogie tussen het weergegeven paardje op de zilvermunt en het weergegeven paardje op de oudste epigrafische AVAVCIA-munten lieten haar tot deze conclusie komen. Bijgevolg werden ook de epigrafische bronsmunten type Avaucia aan de Eburonen toegewezen.
Kijken we naar een vermaard Frans munthuis C.G.B. dat zich ook wat lijkt te specialiseren in de Keltische muntslag dan lezen we daar bij de omschrijving van een verkocht Annaroveci-exemplaar dat deze munten toebehoren aan de Eburonen en geslagen werden tussen 60-50 BC.
Twee grote stromingen dus, enerzijds een groep die de Annaroveci-munt toeschrijft aan de Eburonen en een tweede groep die denkt dat deze munt later werd geslagen en aan de Tungri toebehoort toen er van de Eburonen geen sprake meer was.
Stap voor stap ga ik hier summier wat punten aanhalen die ofwel een toewijzing suggereren aan de Eburonen ofwel een toewijzing aan de Tungri kunnen ontkoppelen.
Aangezien ik zoals gezegd hier slechts kort inga op deze problematiek, sluit ik niet uit dat ik in een later stadium deze punten eens dieper ga uitwerken. Voorlopig kan U deze tekst dus enkel lezen op mijn blog. Het gaat hier om persoonlijk onderzoek gebaseerd op een reeds 30-jarenlange interesse in de Keltische numismatiek. Het staat U vrij om deze tekst te gebruiken mits het vermelden van de bron ervan.
Dat de Annaroveci-muntslag belangrijk moet zijn geweest wordt bewezen door de talrijke stempels die er voor werden gebruikt. Het is niet ongewoon om geplateerde exemplaren tegen te komen. Voor sommige auteurs wijst dit op een latere aanmunting, tot zelfs in de Augusteïsche periode.
Mijn inziens heeft het doelbewust plateren van munten veeleer te maken met de grote vraag naar zilvergeld in een welbepaalde periode gecombineerd met een tekort aan zilvermetaal om aan de grote vraag te kunnen voldoen.
Geplateerde munten zijn een fenomeen dat al bij munten wordt waargenomen die met zekerheid vóór de Gallische Oorlog werden aangemunt. Dit zowel bij goudmunten als bij zilvermunten van de Kelten. Ook bij de Eburonen.
In Eburoons gebied viel er al een monetaire zone af te scheiden vóór de komst van de Romeinen. Geplateerde staters van het type Lummen/Niederzier komen soms aan de oppervlakte. Ook worden er regelmatig geplateerde Eburonenstaters gevonden die thuishoren in de periode van de Gallische Oorlog. Stellen dat geplateerde Annaroveci-munten automatisch duiden op een latere aanmuntingsdatum lijkt dus niet in overeenstemming met het waarachtig monetair systeem in het leefgebied van de Eburonen. Dit monetair gebruik verschilt niet van andere Keltische stammen uit Gallië. De Eburoonse muntslag is met andere woorden een volwaardige Keltische muntslag die aansluit met andere Keltische stammen uit het zogenaamde Gallia Belgica.
2. Een zeer belangrijke historische gebeurtenis …
Hiervoor gaan we de “De bello Gallico” raadplegen die de propagandistische oorlogsverslagen bundelt aangaande de Romeinse veroveringstochten in Gallië onder leiding van Julius Caesar.
De Atuatucen waren van plan om zich bij de gewapende doortocht van Julius Caesar in Belgica te verzetten. Ze verzamelde hun troepen om aan de zijde van de Nerviërs, Atrebaten en Viromanduers te vechten. Maar de coalitie van de Belgae, onder leiding van de Nerviër Boduognatus, werd in 57 BC na een zeer zware strijd verslagen door de Romeinen en dit alvorens de troepen van de Atuatucen deze van de Belgae hadden kunnen vervoegen. Deze veldslag staat geboekstaafd als de slag bij de Sabis. Toen de Atuatucen hoorden van de Belgische nederlaag trokken ze hun troepen en bevolking terug in een versterkte vesting. Na een Romeins beleg van de versterkte stad werden de Atuatucen overwonnen.
Deze gebeurtenis is van zeer groot belang in het numismatisch onderzoek van de Annaroveci-munten omdat na de onderwerping, en de uitverkoop van de Atuatucen, de Eburonen door Caesar werden bevrijd van hun onderwerping aan de Atuatucen. Zoals bij zoveel Keltische stammen vaak persoonlijke motieven meespeelden, boden pro-Romeinse Eburoonse edelen hun diensten aan nadat ze door Caesar werden ontlast van de Atuatucen. In de periode na de onderwerping van de Atuatucen (in 57 BC) tot aan het uitbreken van de beruchte Eburoonse opstand (in 54 BC) leverden de Eburonen immers hulptroepen en graanleveringen aan de Romeinen. Het is in die tijdspanne dat de aanmunting van de zilvermunt met het opschrift ANNAROVECI zich situeert.
3. Eburoonse quinarius naar analogie van andere Keltische quinarii.
Net zoals talrijke andere Keltische zilvermunten zijn ook de Annaroveci-munten gebaseerd op het Romeinse model, de quinarius. Zulke zilvermunten van Keltische én Germaanse stammen zoals de Sequanen, Aeduers, Lingonen, Remen, Ubiërs … in dienst van de Romeinen werden door de Romeinen volop gebruikt voor uitbetalingen aan de Keltische hulptroepen en andere logistieke afhandelingen. Denken we maar aan muntreeksen zoals er zijn Togirix, Q.Doci.Sam.F, Kaletedou, Sequaionotios, Atevla Vlatos, Senodu, Solima, ….
Toen de Romeinen plots in het noorden van Gallië verschenen, bij de Belgae, werd in het bijzonder voor die Keltische stammen die hulptroepen gingen leveren aan de Romeinen de nood aan een uitwisselbare munt heel groot. Quinarii analoog aan die van Keltische stammen die al langer in contact kwamen met de Romeinen werden het voorbeeld om te volgen voor de Eburonen.
4. Quinarii naar Romeins model bij Keltische stammen die hulptroepen leverden aan Julius Caesar.
Samen met de Morinen zijn de Menapiërs nooit officieel overwonnen door de Romeinen. Net zoals bij de overwonnen Atuatucen, Viromanduers, Atrebaten en Nerviërs, circuleerden er bij de Morinen en Menapiërs geen Gallische quinarii naar Romeins model.
Pas toen de Atrebaat Commios als koning van de Atrebaten en Morinen werd aangesteld door Caesar werden er zilveren munten geslagen. Ambiorix en Catuvolcus waren koningen van de Eburonen die na de onderwerping van de Atuatucen hulptroepen leverden aan de Romeinen. Toen werd de nood aan een uitwisselbare zilvermunt voelbaar.
Ook de Ubiërs stelden hulptroepen ter beschikking aan de Romeinen. Aan deze van oorsprong Germaanse stam kan een zilvermunt worden toegewezen namelijk type Forrer 351. Deze zilvermunten met op de voorzijde een “dansend mannetje” en op de keerzijde een prachtig achteruitkijkend paardje werden quasi gelijktijdig met de Annaroveci-munten in het leven geroepen.
5. Het circulatiegebied van de Annaroveci munten.
Uit het vondstgebied blijkt dat de hoofdconcentratie van deze zilvermunt met het opschrift ANNAROVECI vooral de leemplateau’s van de oostelijke Brabanten en delen van Haspengouw omvat. Opvallend is de quasi afwezigheid van deze Annaroveci-zilvermunten in aangrenzend stamgebied zoals dit van de Nerviërs en de Trevieren.
In het kader van de uitgestrektheid van Gallië is er dus maar een kleine geografische kernverspreiding van de Annaroveci-munt. Hieruit zou men kunnen afleiden dat dit het voormalige woongebied vormde van de Eburonen. De beroemde woorden van Caesar dat hij niet begreep dat een kleine Keltische stam als de Eburonen de Romeinen ook maar zelfs durfde aan te vallen, wordt in dit kader dan weer heel begrijpbaar.
Dat de Eburonen in een vruchtbare streek woonden is verder af te leiden van het feit dat Julius Caesar juist daar zijn winterkwartieren aanlegde waar er ook voldoende voedsel (vooral graan) aanwezig was voor de lange winterperiode. Beide voornoemde geografische gebieden vormen vandaag de dag nog steeds een zeer belangrijke graanschuur van België.
6. De Tungri?
Nadat Caesar uit het geplunderde Gallië verdwijnt, wordt het stil aangaande de Eburonen. Mogelijk al rond 39-38 BC worden, onder leiding van de Romein Agrippa, de Ubiërs geïnstalleerd op de linker Rijnoever. Dit al in volle voorbereiding van een geplande Romeinse militarisering van het Rijngebied.
Op het einde van de eerste eeuw BC worden de Eburonen niet meer vernoemd. Romeinse schrijvers verhalen dan over Tungri, Texuandri, Sunuci en Baetasi als volkeren die het voormalig territorium van de Eburonen bewoonden. Van de Tungri wordt door oude auteurs zelfs beweerd dat zij oorspronkelijk van over de Rijn komen. Andere auteurs menen dat de naam Texuandri de gelatiniseerde naam is voor Eburonen. In elk geval heeft de wil van Julius Caesar dat de naam van de Eburonen moest worden vernietigd duidelijk zijn effect gehad. Maar of het volk van de Eburonen werd uitgemoord, daar bestaan vandaag de dag heel veel twijfels over.
Wie waren nu juist die Tungri? Meer en meer gaat men er tegenwoordig vanuit dat de naam voor de Tungri de latere vernieuwde naam is van de fel belaagde Eburonen. Er wordt zelfs geopperd dat Tungri “de geconfedereerden” betekent en op dat deel van de Eburonen slaat dat zich had weten stand te houden na de Gallische Oorlog. Deze Tungri leefden op het einde van de eerste eeuw BC in de streek van Atuatucum Tungrorum, het huidige Tongeren. Zij worden dus met de reorganisatie van Agrippa in verband gebracht. Niettemin kan de etnogese van de Tungri wel eens geheel anders zijn verlopen dan altijd werd gedacht.
Maar het aantal Annaroveci-vondsten rond en in Tongeren is zeker niet bepalend groot genoeg om de Annaroveci-munten overtuigend aan deze bevolkingsgroep uit de Augusteïsche periode toe te wijzen. Het toegenomen aantal vondsten laat nu eerder de inschatting maken dat het zwaartepunt van het oorspronkelijk gebruik van Annaroveci-munten ook ten westen van Tongeren lag.
In het licht van deze beschouwingen leefden de oorpronkelijke Eburonen ook ten westen van de latere Tungri. In dat geval komt het “kleine” Eburoonse stamgebied dan ineens vlak naast het leefgebied van de Atuatucen te liggen. Hetgeen door Caesar in zijn geschriften duidelijk wordt aangehaald.
7. Opvallende afwezigheid van Annaroveci munten in de vroeg Romeinse kampen.
Na de Gallische Oorlog bleven de Romeinen dus controle uitoefenen in de noordelijke veroverde gebieden. Het laatste deel van het boek ‘De bello Gallico’ werd vervolledigd door Aulus Hirtius die na de oorlog bij de Trevieren verbleef terwijl Caesar in Rome vertoefde.
Al heel snel werd in noordelijk Gallië werk gemaakt van permanente militaire aangelegenheden en infrastructuurwerken. De plaatselijke bevolking moest niet alleen opdraaien als werkkracht maar tevens voor de algemene ravitaillering van de Romeinse legers. En waarom zouden de Romeinen nu betalen voor hun graan, paarden, lastdieren, … nu dat het vruchtbare gebied van de oorspronkelijke Eburonen en andere stammen werd veroverd? Door deze zware last op de inheemse bevolking waren er overigens geregeld opstanden die een Romeins militair ingrijpen noodzakelijk maakte.
Vanuit die Romeinse militaire overheersing werd een organisatie voorbereid met als doel de uitbreiding van het Romeinse Rijk tot aan de Elbe.
Zo telde in 12 BC de militaire aanwezigheid in de Rijn-regio 6 Romeinse legioenen zonder rekening te houden met de hulptroepen. Deze hulptroepen bestonden uit gerekruteerde mannen uit de inmiddels georganiseerde bestuursdistricten in Gallia Belgica. Mannen afkomstig uit de lokale gemeenschappen zoals de Nervii, Menapii, Tungri, … kregen militaire dienstplicht. Een reusachtig permanent aanwezig Romeins leger werd uitgebouwd: de Rijnlimes.
Maar de Rijnkampen die behoorden tot de Rijnlimes waar ook veel Tungri gelegerd werden, blinken uit in het niet voorkomen van Annaroveci-munten. Dit terwijl er wel heel veel Avaucia-typen van klasse II en klasse III worden gevonden. Mochten de Annaroveci-munten gelijktijdig met de latere klasse II en klasse III Avaucia-typen zijn geslagen dan zouden in deze kampen ook zilvermunten van het type Annaroveci gecirculeerd moeten hebben. Dit is niet het geval. In deze militaire context op het einde van de eerste eeuw BC ontbreken de zilveren Annaroveci-munten volledig terwijl de zilvermunt oorspronkelijk vanuit militair oogpunt werd geslagen.
Even wat cijfermateriaal om dit te verduidelijken uit de studie van Mevr. Scheers in 1996:
de Rijnkampen van Haltern en Neuss samen leverden - anno 1996 – ruim 1328 Avaucia-munten op waarvan slechts 10 munten met het opschrift Avaucia. De overigen waren allemaal Avaucia-munten van de klasse II en vooral klasse III waarvan sommigen zelfs een barbaarse uitstraling hadden. Maar dus niet één zilvermunt type Annaroveci. Blijkbaar waren de oudste Avaucia munten toen al bijna uit de circulatieomloop geraakt. Dit geldt quasi zeker voor de Annaroveci munten.
Niet alleen blinken de Rijnkampen uit in het niet voorkomen van Annaroveci-munten, ook in het onmiddellijke hinterland van deze vernoemde Rijnkampen worden ze niet gevonden. Mocht de Annaroveci-munt dateren van na de Gallische Oorlog en geslagen zijn met toestemming van aanwezig Romeins gezag dan zouden er ondertussen ook exemplaren moeten zijn gevonden in de bovenvermelde regio.
8. Atuatucum Tungrorum.
In het licht dat er geen Annaroveci munten werden gevonden in de Rijnkampen en wel nabij Tongeren leek het mij interessant om even een idee te formuleren.
Tongeren is ontstaan uit een Augusteïsch kamp in het achterland van de Rijnkampen. De bedoeling van Tongeren was niet enkel een bijkomende inlandse verdediging maar vooral ook een plaats van waaruit graanleveringen werden gedaan naar de Rijnkampen.
Vooreerst moest er dus voldoende graan voorhanden zijn. Oostelijk Haspengouw was hierdoor een ideale uitvalsbasis naar de kampen in het noorden en oosten.
Inheemse Keltische boerderijen waren in eerste instantie verantwoordelijk voor het leveren van het benodigde graan. Deze graanbelasting werd opgelegd aan de inheemse bevolking dewelke zich in de buurt van het Romeinse kamp bevond. Met andere woorden, de Romeinen zullen bij de ligging en oprichting van het kamp zonder meer rekening hebben gehouden met de potentiële capaciteit aan graanleveringen. Dit konden zij niet indien de streek rond Tongeren al voorheen niet de mogelijkheid had om veel graan te leveren. Voor het ontstaan van Tongeren moet er dus al een sterke bevolkingsdichtheid zijn geweest waar het latere kamp zou verrijzen. Het lijkt dus niet zo dat de inheemse bevolking is komen wonen in de onmiddellijke buurt van het nieuwe kamp maar wel omgekeerd. De Romeinen hebben juist daar een kamp opgericht dichtbij de plek waar er goedboerende Kelten woonden. De talrijke Keltische muntvondsten rond Tongeren bevestigen dat er al Kelten woonden.
Deze Keltische woonplaats zal belangrijk zijn geweest en voorzeker een lange continuïteit van bewoning hebben gekend. In dit opzicht is het niet verwonderlijk dat er naast andere Keltische munten ook vondsten van Annaroveci munten worden gedaan. De woonplaats bestond immers al tijdens de onderwerping van de Atuatucen na de slag bij de Sabis en heeft zich na de uitroeiingscampagnes van Julius Caesar weten stand te houden. Een waarschijnlijkheid die de theorie van de zuivere etnogese van de Tungri opnieuw wat wankelder maakt.
9. Geen rituele muntslag gebonden aan een inheems heiligdom.
Late Keltische muntuitgaven van na de Gallische oorlog tot in de Augusteïsche periode kenmerken zich wel eens doordat hun voorkomen op één bepaalde plaats zeer dominant is. Men kan er dan vanuit gaan dat de munt in kwestie op die bepaalde plaats werd vervaardigd en een heel plaatselijk verspreidingsgebied kent. Vaak worden zulke laat Keltische munten in verband gebracht met een inheems heiligdom dat nadien werd geromaniseerd.
Dit is een kenmerk dat absoluut ontbreekt bij de Annaroveci munt. De munt blijkt niet gerelateerd te zijn aan een welbepaald inheems heiligdom uit de tweede helft van de eerste eeuw BC
10. Annaroveci naar een Treviers model?
Af en toe leest men wel eens omtrent de mogelijke gelijktijdige circulatieperiode van de Annaroveci-munten met de Trevierse uitgave zilvermunt type Arda. Deze zilvermunten type Arda worden gedateerd omstreeks 40 BC. En terecht. Maar deze zilveren uitgiften van de Trevieren zijn niet Keltisch geïnspireerd.
Het prototype voor de voorzijde van de zilvermunt type Arda is een Numidische munt van Jubas I stammend uit de Burgeroorlog geslagen tussen 48-46 BC. De keerzijde berust op de denarius van P. Crepusius geslagen rond 82-81 BC. Trevierse elite hulptroepen waren immers gelegerd in Romeinse kampen ten tijde van de Burgeroorlog. Ook de Trevierse bronsmunten type Hirtius en Carinas hebben een Romeins voorbeeld namelijk een denarius geslagen door Julius Caesar tijdens de Burgeroorlog of zelfs iets vroeger. (zie Tremetallische Serie ARDA , die Bronzen auf Hirtius und Carrinas in Archaeologica Mosellana p. 175, Robert Loscheider).
Aulus Hirtius was de privé secretaris van Julius Caesar en hij heeft tijdens zijn verblijf in Gallië wanneer Julius Caesar naar Rome was vertrokken het laatste deel van “De bello Gallico” geschreven. Hirtius verkreeg van Julius Caesar de titel van gouverneur van Gallië. Enkele Gallische bronsmunten vertonen de naam van Hirtius in combinatie met de namen van plaatselijke Keltische notabelen. Hirtius wordt op deze bronsmunten zelfs aangeduid als imperator, mogelijk na een overwinning op de Germanen. Naar het vondstgebied te zien van deze bronsmunten waren de Remen verantwoordelijk voor deze uitgiften.
De Trevierse munten met het opschrift CARINAS, analoog aan deze met het opschrift HIRTIUS, verwijzen naar Caius Carinus Albinus. Hij was gouverneur van Gallië in 31 BC.
Na de Gallische Oorlog was er dus nog een heel sterke militaire aanwezigheid in noordelijk Gallië en de munten uit die periode dragen namen van de Romeinse bevelhebbers, in het beste geval gecombineerd met namen van plaatselijke notabelen.
De Annaroveci zilvermunt heeft geen Romeins voorbeeld, ze is zuiver Keltisch geïnspireerd.
Op de voorzijde van de Annaroveci munt staat een buste van een krijger uitgerust met een maliënkolder naar rechts. Dit is een duidelijke militaire verwijzing en eentje die niet thuishoort na de zogenaamde uitroeiingsperiode van de Eburonen.
De Tungri vormden nadien geen autonome groep meer sterk genoeg om zilveren munten te slaan onder eigen beheer. Dat zou de Romeinse aanwezigheid na de Gallische Oorlog voorzeker niet meer hebben getolereerd. Van een verlengde zilvermuntslag door de Tungri met als voorbeeld de Eburoonse Annaroveci is dus evenmin sprake. De Tungri hadden geen autonome militaire zeggenschap meer.
Dit blijkt niet het geval voor bronsmunten van lagere waarde waar er veel vraag naar was in de eerste helft van de eerste eeuw BC. De Avaucia-typen II en III werden wel massaal geslagen naar voorbeeld van het Avaucia type I. Deze bronsmunten werden geslagen in een kader waarin er een grote vraag bestond naar gemunt bronsmetaal om kleinere dagelijkse uitgaven mee te bekostigen. Dat de Tungri hiervoor verantwoordelijk waren is meer dan waarschijnlijk. Dit ondermijnt nog eens de zuivere etnogese van de Tungri vermits zij wel degelijk een bronsmunt van de Eburonen als voorbeeld namen voor hun munten voor dagelijks gebruik. Dit suggereert dat er een diepere band bestond tussen de Tungri en hun voorouders de Eburonen.
11. Opschrift ANNA-RO-VECI?
Een opschrift op een Keltische munt is meestal een verwijzing naar een late aanmuntingsdatum, het onthult vaak een Romeinse invloed. Met de hier besproken Eburoonse zilvermunt is dat voorzeker het geval. Maar wat zou de betekenis kunnen zijn van het Keltische opschrift ANNAROVECI?
In het lijvig werk van Scheers “La Gaule Belgique” kan men bij de beschrijving van deze munten in onderschrift lezen dat er reeds in 1962 door Mr Holder een opsplitsing wordt gemaakt tussen ANNARO - en -VECI.
ANNARO zou een persoonsnaam zijn (een antroponiem) terwijl – VECI - mogelijk verwant zou zijn met – VICO - wat op zich dan weer verwant zou zijn met - VECO. In 1958 stelde Mr Schmidt dat in -VECO de verwijzing naar het Indogermaanse “veig”, wat vechten of gevecht zou betekenen. Ook in het Oud-Iers komt men voor - VECO dezelfde betekenis tegen.
Is het dan zo verwonderlijk dat de ANNAROVECI-munt tevens in verband zou staan met het “vechten” of het strijdtoneel van die tijd? Zou het niet kunnen dat het opschrift een verwijzing vormt naar een militair kampement, een plaats waar gevechtstroepen gelegerd zijn? Dit belangrijk militair kamp in Eburoons leefgebied zou dan wel eens het zeer befaamde Atuatuca kunnen zijn, de vesting waar het Romeinse leger geregeld tussen 57 en 54 BC was ingekwartierd.
Er is meer. In het licht van het voorgaande ben ik niet geneigd om ANNARO als een antroponiem te benoemen. Daarenboven kan ANNARO worden opgedeeld in ANNA- en –RO. Wat kan dit inhouden?
ANNA is een oeroud en in verschillende culturen terugkomend woord, zeker ook in de Keltische wereld. In de Middeleeuwen wordt er nog naar ANNA verwezen als zijnde de graangodin onder de benaming Sint-Anna-ten-Drieën. Een herinnering van de plaatselijke bevolking aan de Keltische voorstelling van de gulheid waarop de aarde voedsel geeft aan de mens in de vorm van vruchten, bloemen en … graan? Meer hierover kan U lezen in het boek “De Keltische Erfenis” van Valgaerts-Machiels.
Op pagina 166 van een ander boek “La Langue Gauloise” van P-Y Lambert genaamd staat er bovendien iets interessant neergepend over -RO. Het woord rodatim staat duidelijk in verband met het woord “geven”. Rodati zou willen zeggen: diegene die geeft aan. In het Gallic vinden we het terug onder de vorm rhoddi en blijkt het dezelfde betekenis te hebben. Het Keltische woordje RO heeft dus naar alle waarschijnlijkheid iets te maken met het begrip “geven”. Zoals Caesar zelf vermeldt hadden de Eburonen na de onderwerping van de Atuatucen vooreerst hun diensten aangeboden aan het Romeinse leger. “Geven”in de zin van “leveren aan”?
ANNAROVECI zou dan voluit in het Keltisch willen zeggen “het leveren van voedsel aan de gevechtstroepen”. In de vruchtbare leemstreek waar de Eburonen hun thuisland hadden, en waar de Romeinen een militair kwartier hadden uitgebouwd, zou dit wel eens heel goed kunnen omdat deze streek toen al een echte graanschuur was. Niet voor niets dat Caesar dus juist hier zijn kwartier opsloeg. Bovendien spreekt het sterk militair karakter van de buste die een soort van maliënkolder draagt op de voorzijde van de zilvermunt voor zich. Een aanwijzing voor de militaire opdracht tot voedselleveringen aan de Romeinse troepenconcentratie als bondgenoot op Eburoons grondgebied? Een bondgenootschap dat al sinds het begin ervan de kiem in zich droeg van de latere algemene opstand van de Eburonen tegen de Romeinen.
RO-VECI is trouwens duidelijk verwant met RO-VECA. Dit laatste opschrift komt men tegen op munten van de Melden. En laat het nu geen toeval zijn dat de Melden een ietwat gelijkaardige evolutie hebben meegemaakt als de Eburonen. Voor het begin van de Gallische Oorlog vielen de Melden onder de machtige Suessionen. Toen deze laatsten in 58 BC werden overwonnen door de Romeinen splitsten de Melden zich af van de Suessionen. Dit dus met goedkeuring van de Romeinse aanwezigheid. Later werden ter voorbereiding van de tweede oversteek van Caesar naar Brittannië op een (kamp)plaats in het leefgebied van de Melden de schepen gebouwd die nodig waren om de oversteek te kunnen maken. Ook in het woongebied van de Melden hadden de Romeinen dus een militair kwartier uitgebouwd van waaruit zij hun acties voorbereidden. Ook hier was er een bondgenootschap ontstaan. Grondstoffen en voedsel waren er immers nodig en de Romeinen in de persoon van Caesar speelde de Keltische stammen bewust tegen elkaar uit. Ook hier is er de mogelijkheid dat het opschrift ROVECA verwijst naar een winterkwartier van de Romeinen.
Conclusie:
In het licht van dit schrijven lijkt het mij dus dat de zilvermunten van het type Annaroveci volop werden geslagen door de Eburonen en dit vanaf 57 BC na de onderwerping van de Atuatucen tot aan de ondergang van Sabinus en Cotta in 54 BC. Het aanmunten van deze Keltische zilvermunt past in de betalingsstrategie van Julius Caesar als soldij voor de Eburoonse hulptroepen en graanleveringen.
Met vriendelijke groeten,
Catuvolcos